"De vriendschap van God" van Sint Irenaeus, bisschop

Onze Heer, Woord van God, leidde de mensen eerst om God te dienen, en maakte hen vervolgens tot zijn vrienden als dienaren, zoals hijzelf tegen zijn discipelen zei: «Ik noem u geen dienstknechten meer, omdat de dienstknecht niet weet wat zijn meester doet; maar ik heb je vrienden genoemd, want alles wat ik van de Vader heb gehoord, heb ik je bekend gemaakt '(Joh 15:15). Gods vriendschap schenkt onsterfelijkheid aan degenen die er naar behoren over beschikken.
In het begin vormde God Adam niet omdat hij de mens nodig had, maar om iemand te hebben aan wie hij zijn voordelen kon schenken. Inderdaad, het Woord verheerlijkte de Vader en bleef altijd in hem, niet alleen vóór Adam, maar ook vóór elke schepping. Hij verklaarde het zelf: "Vader, verheerlijk mij voor u, met die heerlijkheid die ik bij u had voordat de wereld was" (Joh. 17: 5).
Hij gebood ons hem niet te volgen omdat hij onze dienst nodig had, maar om onszelf te redden. In feite volgt het volgen van de Heiland deel aan verlossing, aangezien het volgen van het licht betekent dat je omringd wordt door licht.
Wie in het licht is, is het zeker niet om het licht te verlichten en te laten schijnen, maar het is het licht dat hem verlicht en hem helder maakt. Hij geeft niets aan licht, maar het is dat hij het voordeel van pracht en alle andere voordelen ontvangt.
Dit geldt ook voor dienstbaarheid aan God: het brengt God niets en aan de andere kant heeft God de dienstbaarheid van mensen niet nodig; maar aan hen die hem dienen en volgen, geeft hij eeuwig leven, onvergankelijkheid en heerlijkheid. Hij verleent zijn voordelen aan degenen die hem dienen vanwege het feit dat ze hem dienen, en aan degenen die hem volgen omdat ze hem volgen, maar hij profiteert er niet van.
God zoekt de dienst van mensen om de gelegenheid te krijgen, hij die goed en barmhartig is, om zijn voordelen uit te storten aan degenen die volharden in zijn dienst. Terwijl God niets nodig heeft, heeft de mens gemeenschap met God nodig.
De heerlijkheid van de mens bestaat uit volharden in dienst van God en daarom zei de Heer tegen zijn discipelen: "U hebt mij niet gekozen, maar ik heb u gekozen" (Joh.15, 16), waarmee hij aantoonde dat zij niet degenen waren die verheerlijk hem door hem te volgen, maar die, door het feit dat ze de Zoon van God volgden, door hem werden verheerlijkt. En nogmaals: "Ik wil dat degenen die u mij hebt gegeven, bij mij zullen zijn waar ik ben, zodat zij mijn heerlijkheid kunnen beschouwen" (Joh.17, 24).