Evangelie van 29 januari 2019

Brief aan de Hebreeën 10,1-10.
Broeders, aangezien de wet slechts een schaduw van toekomstige goederen bezit en niet de werkelijkheid zelf, heeft zij niet de macht om hen die tot God naderen te leiden tot volmaaktheid door middel van de offers die voortdurend van jaar tot jaar worden gebracht.
Zouden ze anders niet ophouden te worden geofferd, aangezien de gelovigen, voor eens en voor altijd gezuiverd, geen besef meer zouden hebben van hun zonden?
In plaats daarvan wordt door deze offers de herinnering aan de zonden van jaar tot jaar vernieuwd,
want het is onmogelijk de zonden weg te nemen met het bloed van stieren en bokken.
Om deze reden zegt Christus, die de wereld binnenkomt: Je wilde geen offer of offer, een lichaam in plaats daarvan bereidde je me voor.
Je hield niet van brandoffers of offers voor de zonde.
Toen zei ik: Zie, ik kom - want er staat geschreven in de boekrol - om, o God, uw wil te doen.
Na eerder gezegd te hebben, wilde en hield je niet van offers of offergaven, brandoffers of offers voor de zonde, alle dingen die volgens de wet worden aangeboden,
voegt toe: Zie, ik kom om uw wil te doen. Hiermee schrapt hij het eerste offer om een ​​nieuwe op te richten.
En juist vanwege die wil zijn we geheiligd, door het offer van het lichaam van Jezus Christus, voor eens en voor altijd gemaakt.

Salmi 40(39),2.4ab.7-8a.10.11.
Ik hoopte: ik hoopte op de Heer
en hij boog zich over me heen,
hij luisterde naar mijn kreet.
Hij zette een nieuw lied op mijn mond,
prijs onze God.

Offer en aanbod dat je niet leuk vindt,
je oren gingen open voor mij.
Je hebt niet gevraagd om een ​​slachtoffer van een holocaust en schuld.
Toen zei ik: "Hier kom ik."

Ik heb je gerechtigheid aangekondigd
in de grote vergadering;
Kijk, ik houd mijn lippen niet dicht,
Meneer, u weet het.

Ik heb uw gerechtigheid niet in mijn hart verborgen,
uw trouw en uw redding verkondigde ik.
Ik heb uw genade niet verborgen
en uw trouw aan de grote vergadering.

Uit het evangelie van Jezus Christus volgens Marcus 3,31-35.
Op dat moment kwamen de moeder van Jezus en zijn broers aan en, buiten staande, lieten ze hem halen.
Overal zat de menigte en ze zeiden tegen hem: 'Hier is je moeder, je broers en zussen zijn op zoek naar jou.'
Maar hij zei tegen hen: 'Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broers?'
Hij richtte zijn blik op degenen die om hem heen zaten en zei: 'Hier zijn mijn moeder en mijn broers!
Wie de wil van God doet, dit is mijn broer, zus en moeder ».